Dit been maakt een verschil

Xan Engels­man (14 jaar) begon zo’n acht jaar gele­den met hoc­key. Zijn ouders stuur­den hem naar een proef­trai­ning, omdat de club jon­gens tekort­kwam. Sinds­dien heeft hij niks anders meer gepro­beerd. Dank­zij de JUMP maak­te hij kort­ge­le­den de over­stap naar een ande­re club, om op een hoger niveau te kun­nen hockeyen.

Xan hoc­key­de sinds zijn zes­de bij Hoc­key­club Nij­kerk. Op het veld kon hij pri­ma mee­ko­men met zijn stan­daard­pro­the­se. Hoe­wel: zeker in de begin­ja­ren speel­de hij lie­ver zón­der pro­the­se dan met. “Zon­der pro­the­se was ik snel­ler”, lacht hij. “Ik was heel han­dig op mijn stomp. Maar ja, op de lan­ge ter­mijn is het natuur­lijk niet ver­stan­dig om daar­mee door te gaan. Omdat mijn stomp eigen­lijk te lang was, ben ik geo­pe­reerd, zodat ik een beter pas­sen­de pro­the­se kon krij­gen. Daar­mee heb ik toen ver­der gehoc­keyd, maar ik mis­te snel­heid, had het las­tig met rap­pe tegen­stan­ders, of als ik zelf een actie wil­de maken.”

In die tijd werd Xan al regel­ma­tig bij de acti­vi­tei­ten van de Men­te­li­ty Foun­da­ti­on uit­ge­no­digd. Tij­dens de Men­te­li­ty Games – het ski- en snow­boar­de­ve­ne­ment voor men­sen met een licha­me­lij­ke uit­da­ging in Zwit­ser­land – keek pro­the­se­ma­ker Frank Jol voor het eerst naar Xans been en hij kwam tot de con­clu­sie dat de JUMP een groot ver­schil voor hem zou kun­nen maken. “Frank kijkt echt naar wat je als pro­the­se­ge­brui­ker nodig hebt”, zegt moe­der Mathil­de Dusol. “Bij de pro­the­se­ma­ker waar we zaten, had­den we niet het idee dat er het maxi­ma­le uit­ge­haald werd. Wat Xan had, vond hij goed genoeg. Frank vroeg met­een hoe zijn leven op dat moment was én wat hij zou wil­len verbeteren.”

Wat Xan wil ver­be­te­ren, weet hij wel: hij wil snel­ler wor­den. Zijn ambi­tie is om met hoc­key­en zo hoog moge­lijk te komen. En met de JUMP van de Men­te­li­ty Foun­da­ti­on heeft hij daar­in al een enor­me stap gezet: hij is ver­huisd naar Hoc­key Club Eem­val­lei in Amers­foort en speelt daar in de eer­ste klas­se. “Dit been maakt echt het ver­schil”, ver­telt hij. “Ik kan nu tegen­stan­ders ver­ras­sen op snel­heid en ik kom snel­ler weg van mijn plek. De eer­ste keer dat ik op de JUMP ren­de, had ik zelfs moei­te om af te rem­men; echt een enorm ver­schil. Ik loop net­ter en ben veel snel­ler. Dit been maakt echt het ver­schil. Het geeft een goed gevoel als ik het draag.”

“Dit been maakt echt een ver­schil. Het geeft mij een goed gevoel.”

De over­stap van zijn oude pro­the­se­ma­ker naar Frank Jol kost­te best wat moei­te. “Dat wis­ten wij voor­af ook niet”, zegt Mathil­de. “Maar blijk­baar krijg je een pro­the­se offi­ci­eel gezien in bruik­leen en teken je een con­tract waar je niet zomaar onder­uit komt. Daar­om blij­ven ook veel men­sen han­gen bij de pro­the­se­ma­ker waar ze begin­nen. Dat is een gek sys­teem, maar via de reva­li­da­tie­arts is het uit­ein­de­lijk gelukt om toch de over­stap te maken.”

En bin­nen een half­jaar na zijn eer­ste erva­ring met de JUMP maak­te Xan nog een de over­stap: naar een ande­re hoc­key­club op een hoger niveau. “Ik denk dat veel jon­gens bij HC Eem­val­lei in het begin niet eens door­had­den dat ik een pro­the­se droeg”, zegt hij. “Natuur­lijk: de JUMP valt wel op, maar ieder­een is voor­al met het spel­le­tje bezig. Je let niet op hoe je eruit­ziet. En omdat ik goed mee kon komen in de trai­nin­gen, viel het pas in de kleed­ka­mer op.” Hoe­ver zijn ambi­tie reikt? Voor nu tot het eer­ste team en spe­len in de hoofd­klas­se. Of hij de eer­ste spe­ler met een pro­the­se kan wor­den in het Neder­lands team? Xan moet erom lachen, maar sluit het niet uit: “Je moet ambi­ti­eus zijn, anders lukt het niet.”

Xan aan het hard­lo­pen met zijn vader, die ook een pro­the­se heeft.

Hij wil zijn erva­ring met de JUMP graag over­bren­gen op zijn vader Jur­jen. Ook hij mist zijn rech­ter­voet, maar heeft nog een tra­di­ti­o­ne­le pro­the­se. Als je de twee naast elkaar ziet lopen, zie je dui­de­lijk het ver­schil. “Soms gaan we hard­lo­pen”, glim­lacht de tie­ner. “Ik kom dan na een half­uur­tje thuis, hij na een uur hij­gend en puf­fend. Ik heb al eens gezegd: pap, neem nou ook zo’n been! Maar hij wil nog niet luis­te­ren. Ik hoop dat hij dat wel gaat doen, want met dit been loop ik veel net­ter en ben ik snel­ler. Dat wil toch iedereen?”

Tekst: Robin Wub­ben
Foto’s: Mathil­de Dusol